|
|||||||||||||||||||||||
HomeIntroTipsColumnsLinksContact (e-mail)
|
zaterdag, 21 januari 2012De geur van verbrand houtHet is warm in huis. Zeven katten liggen onder, op en naast elkaar voor de kachel. Charlotte, de oudste, is uit een ander nest en houdt zich het liefst afzijdig van deze incestueuze zwart-wit gevlekte poezenbende en dus zwerft ze buiten of ligt ze op een stoel in de keuken. De houtboer is zojuist geweest om een deel van het hout te brengen dat we besteld hadden voor de winter. Aanvankelijk hadden we 15 kuub besteld maar omdat het huis verkocht is hebben we er tien van gemaakt. Als we geluk hebben dan zijn we hier half maart weg.
De enige warmtebron in huis is een houtkachel en die stoken we onafgebroken vanaf november. In de keuken staat een Godin cuisinière (houtoven) maar die brandt alleen als 't heel koud is. Ruud staat 's-morgens heel vroeg op om hout te hakken zodat de woonkamer verwarmd is als wij om 7 uur uit bed komen. In 2006 bezocht ik dit huis voor ’t eerst. Ruud was met een vriend een paar weken naar de Aveyron afgereisd om een huis te zoeken. Ik had hem op pad gestuurd met een map vol huizen die ik op het internet had gevonden. Voornamelijk oude, stenen boerderijtjes op het platteland. Ik kon zelf niet mee omdat ik moest werken.
Na een week stuurde hij mij via e-mail een foto van dit huis. “Een prachtig huis, echt iets voor ons, midden in de stad.”
Het was niet mijn soort huis, maar ik wilde weg uit Nederland en deed er niet moeilijk over. Het was een koude zaterdag in april. De lucht was helderblauw en de zon kleurde de steile rots achter het huis roze. Het eerste dat ik rook toen we het huis binnenliepen was de geur van verbrand hout. In de keuken stond een houtkachel. Het deed me denken aan de lange zomervakantie die ik op m’n dertiende doorbracht op de boerderij bij m’n nichtje in Brabant.
M’n tante was schrijfster van kinderboeken en wist op een of andere manier de kinderen die altijd om haar heen zwermden, tijdens haar schrijf- en tekenwerk te negeren. Ze zat onverstoorbaar met haar ecolinepotjes, kwastjes en pennetjes op het papier te krassen, terwijl de kinderen om haar heen dansten. En wat we ook deden, voor haar waren we onzichtbaar. Voor ’n kind van drie is dat misschien vervelend, maar niet voor meisjes van dertien die niets moeten hebben van ouderlijke bemoeizucht. M’n tante tekende met een kroontjespen en maakte daarmee prachtige, ritmische breiwerkjes op papier. Haar boeken zijn overigens talloze keren bekroond met zilveren en gouden penselen, maar ik begreep niets van de ware kunst toen. Bij de boerderij was ’n zogeheten ‘bijhuisje’ waar we ons met z'n vieren iedere avond terugtrokken. We stookten fik in de open haard en in de as poften we appels die we ’s-morgens opaten. We sliepen in klamme slaapzakken op de stenen vloer, we rookten stickies en luisterden naar Rod Steward, Ummagumma en Steppenwolf en niets kon ons deren. Ik was vergeleken bij de andere drie een braaf meisje. Een nufje zeiden ze en dat was een kuis trutje. Ondanks de chaos waarin ik was opgegroeid, verstoken van liefde, aandacht of regelmaat, had ik iets maagdelijks over me waarin de andere drie zich in geen opzicht konden meten. Het was vooral door mijn nichtje dat ik erbij mocht zijn, want de andere twee dertienjarigen zagen in mij de baby die ze nu juist zo graag wilden lozen. Ze spraken over sex en jongens alsof het roze koeken waren en je lichaam vervuilen met drank en drugs was een spel waarin zij geen enkel gevaar zagen.
Ik speelde het spel mee om groot te worden en om de grote mensen te straffen die hun interesse in mij hadden verloren. We begonnen iedere dag zonder plannen. Als we ’s-morgens naar buiten liepen was de tuin vol met kinderen. Neefjes, nichtjes, broers, alle kinderen wilden daar zijn. Het gras was een meter hoog en we speelden verstoppertje in de grienden naast de boerderij. Ik herinner me de meters hoge rietstengels die dicht op elkaar stonden. Het rook naar gras en modder en het wemelde er van de kikkers. Naast het bijhuisje hadden we een groentetuintje met worteltjes en boontjes. Aan de andere andere kant hadden we een begraafplaatsje gemaakt voor dode dieren die we hadden gevonden in het riet. Vogels, vliegen, spinnen, alles werd er begraven. Sommige dieren kregen 'n kruisje.
We hadden de hele dag honger en aten bruine boterhammen met pindakaas en aardbeienjam of we klopten eiwitten met suiker. Op ’n dag werd ik vreselijk ziek. Ik weet niet meer wat ik had maar ik moest in bed blijven terwijl het buiten dertig graden was en de andere kinderen in de tuin met water speelden. M’n nichtje plukte kamillebloemen en maakte daarvan thee voor me. Buiten was de plee. Een hok met een houten plaat met een gat erin. Als de putjesschepper net was geweest dan stortte je drol de diepte in en kwam met een doffe plof op de bodem terecht. En als de strontput vol zat dan kon je de drollen door het donkere gat zien drijven. De geur van wekenoude uitwerpselen in de buitenlucht heeft iets dierlijk aantrekkelijks. Ik vind de wc-bril bij de Géant waar vrouwen van alle leeftijden en gesteldheden ‘n dag lang hun behoeften doen smeriger dan een nokvolle strontput waar de wind dag en nacht doorheen giert. Voor mij had het in ieder geval niets onwelgevalligs. Het was zomer. De meeste dagen waren warm, vochtig en zonovergoten. M’n nichtje en ik liepen halfnaakt door de weilanden en we liftten mee op de aanhanger achter de tractor van een boer. We droegen geen bovenstukje omdat we dat niet gewend waren. Maar plots waren daar twee borstjes die bedekt moesten worden voor de boerenjongens en dus trokken we een t-shirt aan als we naar het verderop gelegen dorp Sint Oedenrode wandelden. Op de weg erheen passeerden we de aanstaande boerderij van Sandra en Andress. Deze werd verbouwd tot artiestenboerderij, maar in de weekenden was er niemand. Deuren waren er niet en we konden vrij in- en uitlopen, tussen de cementmolens en de stapels planken door. De boerderij lag op een kruising en binnen rook het naar verbrand hout en vochtige kleden. Het laatste restje middeleeuwen werd weggemetseld achter hippe baksteentjes. In een weekend in april 2006 reisde ik per TGV af naar de Noord-Aveyron om het huis te bezoeken dat mijn man voor ons had uitgezocht. Ik volgde de makelaar door de kamers. Op de muren zat vergeeld bloemetjesbehang, in de woonkamer hing een lamp in de vorm van een omgekeerde paddenstoel en in de gang lag goedkoop, stinkend zeil op de vloer. Ik tilde een hoekje van het zeil op en zag de verweekte lijmdraden die het hout en het zeil bij elkaar moesten houden. Het zag er zo vreemd en on-Hollands giftig uit dat ik Ruud erbij haalde: wat is dit, vroeg ik. Want dit hele huis zat naar mijn primitieve stadse waarneming vol met asbest, lood, termieten en verboden radio-actieve stoffen. Het was dan wel niet groen, maar toch verdacht. Ik wist toen nog niet dat de vorige bewoner gewoon een onhandige kluns was die op ’n zondagmiddag de stofnesten van jaren onder het zeil had weggelijmd. In de keuken was niet alleen de gigantische open haard maar er lag hout op de vloer en er was een kleine geheimzinnige keuken naast. Je voelde dat daar op zondagen beesten waren bereid nadat ze door de eigenaar afgeschoten waren. De jacht is voor eigenlijk alle Fransen op het platteland hét vrije tijdverdrijf bij uitstek. Man of vrouw, rijk of arm, gifspuiter of bio, alle Fransen die ik ken vinden het de normaalste zaak van de wereld om dieren te doden en ze op te eten. Konijnen, rivierkreeftjes, kippen, slakken, duiven, herten, zwijnen, vissen, alles, alles wordt gegeten. En zelfs van dieren die doorgaans niet gegeten worden weten ze te vertellen hoe ze smaken. Een van mijn trommelmaatjes wandelt vaak in de bossen tussen Laissac en Rodez. Een enorm stuk oerbos met de naam Les Palanges. Hij plukt dan paddenstoelen of vist op truite. Z'n vrienden vertelden me eens dat hij de vissen die hij te klein vindt teruggooit in het water en dat vonden ze toch zo sympathiek. In Nederland ben je een beul als je dat niet doet, maar in dit land is het ongebruikelijk. De oorspronkelijke eigenaar van het huis was 'n kroegbaas uit Parijs die het huis net na de oorlog voor z’n nageslacht had laten bouwen. Veel kroegbazen in Parijs of andere grote steden komen uit de Aveyron. Het zal wel weer iets met drank te maken hebben. In het verleden hadden alle mensen hier in de omgeving een eigen wijngaard, de hele Aveyron ligt nog vol met verlaten terrassen die je vooral in de winter goed ziet.
De makelaar liep mee naar de zolder. Een prachtige houten ruimte over de hele oppervlakte van het huis (9x10m) met brede, onregelmatige planken op de vloer. Het leek op de binnenkant van een schip. Hier moest mijn atelier komen dacht ik. Inmiddels weet ik dat de zolder in dit huis ideaal is om spullen op te slaan of om een wespennest te bouwen, maar voor ieder ander doel is het ongeschikt. In de zomer is het er namelijk smoorheet en in de winter ijskoud. De deur naar de zolder was niet geschilderd en ook de muren aan de zolderkant waren niet gestuct. Ik herinner me nog onze verbijstering toen we ontdekten dat de vloer maar uit één plankenlaag bestond. We weten inmiddels dat de mensen in die tijd niet meer deden dan nodig was en dus, waarom zou je een muur pleisteren of een deur schilderen als er toch nooit iemand komt? Ik keek uit het zolderraam naar beneden. Voor het huis lag een dertig meter diepe tuin en daarna een weg waar veel verkeer overheen raasde. Ik zag personenauto’s, vrachtauto’s en beestenwagens. Op dat moment kwam de vakantievriend van Ruud naast mij staan. Hij rook de twijfel. “Jij zit met die weg hè?” “Ja” zei ik terwijl ik uit het raam bleef kijken. “Maar daar heb je alleen in het vakantieseizoen last van. Daarna zie je geen kip meer.” Het leek me onzin maar ik liet me overtuigen. Ik rook de houtkachel, ik dacht aan de rode rots achter het huis en ik had haast, dus ik zei ja. Maar de twijfel over het huis is in de loop der jaren sterker geworden. Goede herinneringen bewaar ik aan de kinderfeestjes, aan de bloeiende fruitbomen en aan de warme zomeravonden met vrienden op het achterplaatsje. Maar we betalen bijna 2.000 euro per jaar aan taxe d'habitation en taxe foncière, we leven al vijf jaar in een bouwput en we begrijpen inmiddels dat het opknappen van een huis van deze afmetingen gewoon ondoenlijk is voor een gezin met een volle agenda en een modaal inkomen. Bovendien, per week razen er duizenden auto’s en vrachtwagens over de weg voor 't huis, niet alleen in het toeristenseizoen maar in alle jaargetijden. Er zijn negen katten voor onze deur doodgereden en geen van hen heeft waarschijnlijk ooit de overzijde geroken, waar ze zo naar verlangden. We hoeven niet meer aan dit huis te verdienen, het is gewoon tijd om te gaan. In december 2011 hebben we het huis verkocht voor precies het bedrag dat we er zes jaar geleden tevergeefs voor hebben geboden. Ik heb van ’t huis gehouden zoals je houdt van een antieke auto, een lelijk erfstuk of al die dingen die een boeiend verleden met zich meedragen. Maar ik ben blij dat we ervan af zijn. Onze volgende stap wordt weer een emigratie. Naar 'n andere plaats, met een andere burgemeester, in een ander canton. We verhuizen naar de voormalige pastorie in het plaatsje Coubisou (nl: Nek-kus) op vier kilometer afstand van Espalion. Tweehonderd jaar geleden trouwden de mensen in deze streek alleen maar met mensen uit hun geboortedorp. Wie wilde trouwen met een inwoner van een plaatsje aan de overzijde van de rivier had toestemming van de burgemeester nodig. Het antwoord van de burgemeester van het plaatsje Nek-kus na het intakegesprek was : ben, pourquoi pas... alors bienvenu à Coubisou! De voormalige pastoriewoning (presbitère) is trouwens volledig gerenoveerd. De open haard is vervangen door een elektrische. Wat 'n heerlijk vooruitzicht!
geplaatst door Maartje Heymans om 15:06 | stuur een berichtVolgende tekst ( 21 feb ) - Vorige tekst ( 19 nov ) | ||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||